In de afgelopen acht jaar is het aantal aanvullend verzekerden met bijna tien procent afgenomen. Het overgrote deel van de verzekerden in Nederland heeft echter nog wel een aanvullende zorgverzekering hebben. Dat blijkt uit de Zorgthermometer van Vectis.
Elk jaar brengt Vectis het verzekeringslandschap in kaart en ook deze keer, met een overzicht van verzekeringsjaar 2016, zijn er weer enkele opvallende trends waar te nemen. Een van de meest opvallende is de daling in aanvullende zorgverzekeringen, die acht jaar geleden is ingezet en nog steeds niet ten einde is gekomen. Wel daalt het cijfer minder drastisch, zo lijkt de afname in de afgelopen vier jaar zich te stabiliseren rond de 84 procent. Ter vergelijking, acht jaar geleden lag het aantal verzekerden met aanvullende zorgverzekering nog op 93 procent.
Hoewel er dus sprake is van een daling in het aantal aanvullende zorgverzekeringen, namen de zorgkosten binnen die verzekeringen wel toe. In 2016 werd er voor 7 procent meer vergoed dan in 2015, wat zich vertaalt in een bedrag van omgerekend 3,9 miljard euro. Gemiddeld werd er per aanvullend verzekerde 281 euro op jaarbasis vergoed. Met name de tandheelkundige en paramedische zorg dragen de meeste kosten voor de zorgverzekeraars met zich mee, namelijk driekwart van de vergoede zorg.
Fysiotherapie of andere paramedische kosten, de tandarts of de orthodontist zijn dan ook de belangrijkste redenen voor het afsluiten van een aanvullende verzekering voor veel mensen. Ruim driekwart van de mensen met aanvullende verzekering hebben daarin een dekking voor tandartskosten.
In het algemeen zijn aanvullende verzekeringen handig voor mensen die specifieke zorg zoeken, aangezien de pakketten en dekkingen (en daarmee de premies) verschillen per zorgverzekeraar. De gemiddelde jaarpremie van een aanvullende verzekering in Nederland is in 2016 wel toegenomen, voor het tweede jaar op rij. De gemiddelde jaarpremie in 2016 was 319 euro.
Ook minder collectief verzekerden
Naast de daling in aanvullende verzekeringen, is er ook een daling waarneembaar bij de collectieve zorgverzekeringen. Dat komt wellicht omdat de afgelopen jaren het verschil in premie tussen een collectieve zorgverzekering en een reguliere zorgverzekering steeds kleiner is geworden. En dat lijkt nog kleiner te worden: de korting op een basispolis mag in 2020 nog maar 5 procent zijn. Verschillende gemeenten hebben daarnaast (al dan niet noodgedwongen) de stekker uit minimapolissen voor bewoners moeten trekken, bijvoorbeeld omdat onderhandelingen met zorgverzekeraars stukliepen of omdat de regio waarin de gemeente gevestigd was niet rendabel was voor de zorgverzekeraar in kwestie.
Meer concurrentie
Een andere waarneembare trend, ook uit het rapport van Vectis, is het afnemende marktaandeel van de vier grote zorgverzekeraars in Nederland. Achmea, CZ, Menzis en VGZ hebben dit jaar een gezamenlijk marktaandeel van 86,5 procent, waar dat een jaar eerder nog bijna twee procent meer was. Toch hoeven de zorgverzekeraars niet te wanhopen: Nederlanders stappen niet graag over. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat de helft van de Nederlanders nog nooit is gewisseld van zorgverzekering.
Reacties